Heupdysplasie

Het is heel belangrijk dat heupdysplasie in een vroeg stadium wordt ontdekt. Daarom worden baby’s direct na de geboorte onderzocht. Ook op de consultatiebureaus vinden deze onderzoeken plaats. Als de arts afwijking vermoedt, is aanvullend onderzoek noodzakelijk. Bijvoorbeeld door het maken van een echo. Dit kan al in de eerste maanden na de geboorte. Bij het vermoeden van heupdysplasie moet in ieder geval 1 röntgenfoto worden gemaakt. Röntgenfoto’s leveren meestal pas na de 3e levensmaand voldoende gegevens op.

De behandeling bestaat uit het centreren van de heupkop in de heupkom. Deze positie wordt vervolgens vastgezet, zodat de kom zich dieper kan ontwikkelen. Hiervoor worden de beentjes in spreidstand gehouden met behulp van een beugeltje of bandage. Uw kind moet deze in ieder geval 23 uur per dag dragen. Alleen het baden of kleden van uw kind mag u de beugel of bandage afdoen, tenzij de arts andere instructies heeft gegeven.

Als uw kind in deze spreidstand veel met de beentjes trappelt, geeft dit de heupkop in de heupkom een groeiprikkel. Hierdoor wordt de vlakke heupkom dieper. Wanneer een heupdysplasie wordt geconstateerd, moet de behandeling meteen beginnen. Meestal is dit in de leeftijdsfase van 3 tot 6 maanden.

De duur van de behandeling

De behandelingsduur verschilt per kind en hangt af van de ernst van de afwijking en het verloop van het genezingsproces. Uw kind wordt regelmatig gecontroleerd door de orthopedisch chirurg. Soms doet zich een lichte complicatie voor, bijvoorbeeld als de ontwikkeling van de heupkop tijdelijk stopt. Voor de meeste kinderen echter verloopt de behandeling zonder problemen. Ze zijn meestal uitbehandeld voordat ze gaan lopen.

Behandeling bij complicaties

Als de heupkop al zo ver uit de kom is (heupluxatie) dat die niet zomaar kan worden teruggeplaatst, is opname in het ziekenhuis noodzakelijk. We doen dan vaak een röntgencontrastonderzoek van het gewricht (artrogram) om te bekijken of er weefsel tussen de kop en de kom zit. Dit weefsel verhindert het terugplaatsen van de heupkop.

Meestal is het voldoende om met een tractiebehandeling de heupjes weer op hun plaats te brengen. Bij tractiebehandeling worden de heupjes en pezen met gewichten voorzichtig opgerekt, zodat na enkele weken de heupkop soepel in de kom kan glijden. Na deze behandeling wordt meestal voor een periode van 2 keer 6 weken een bekkengips aangelegd. Het gewrichtskapsel wordt dan voldoende stevig en de kop kan er niet meer uit glijden.

Als er weefsel aanwezig blijft tussen heupkop en heupkom of als de tractiebehandeling niet helpt, kan een operatie nodig zijn. Hierbij wordt het weefsel verwijderd en de kop in de kom geplaatst. Vaak verrichten we tijdens de operatie een tweede ingreep. Omdat de heupkom ondiep is, wordt dan aan de bovenkant meteen een stukje bot uit het bekken boven in het Pandak gezet zodat het zich sneller kan ontwikkelen. Deze operatie heet een Pandakplastiek en kan op verschillende manieren worden verricht, afhangend van de ernst van de afwijking. Overleg met de orthopedisch chirurg is in ieder geval noodzakelijk.

De toekomst

Als de heupdysplasie en heupluxatie op tijd wordt behandeld, heeft dit in de meeste gevallen een goed resultaat. Door de behandeling kunnen we gewrichtsproblemen (zoals toenemende luxatie en slijtage in de vorm van artrose) voorkomen. Vrijwel alle behandelde kinderen ontwikkelen een goed heupgewricht en kunnen een normaal leven leiden.